De werking van de hef van een Ferguson TE(F)



 
Bij een hefsysteem met diepte regeling, die werkt met constante kracht, kan men tijdens het rijden met behulp van de afstelling van de hefinrichting de werkdiepte veranderen. Bij de diepteregeling naar constante trekkracht is de bedieningshefboom van de hefinrichting verbonden met het ploegraam door middel van een stang. Verder is een sterke veer aangebracht, waaraan de ploeg a.h.w. is opgehangen.
Wanneer nu de ploeg door een grotere weerstand dieper wil zakken, dan wordt deze kracht door de veer opgevangen. Wanneer echter die kracht groter is dan de veerspanning. dan wordt door de stangverbinding de hefinrichting ingeschakeld. De ploeg wordt gelicht tot het evenwicht weer is bereikt. De ploegdiepte stelt men af door middel van de verstelbare veerspanning. De ploeg trekt zichzelf dus in de grond, totdat een zekere veerspanning is verkregen en de hefinrichting bewaart hierop de ploegdiepte. Natuurlijk spelen het bevestigingspunt van de veer en de ploeg, alsmede het gewicht van de ploeg, de vorm van de risters, de toestand van de grond en vele andere factoren hierbij een rol. Voor elke werkzaamheid kan echter de gewenste diepte bereikt worden.
Wanneer op een gegeven moment het werktuig, bijv. de ploegschaar, zou vastlopen op een boomstronk of iets dergelijks, dan wordt door de hoge druk automatisch de overloopklep ingeschakeld, zodat meteen de druk in de hefinrichting niet abnormaal hoog wordt. Wanneer dit niet het geval zou zijn, dan zou de hefinrichting proberen de ploeg te lichten en omdat dit niet kan, worden de achterwielen zwaar tegen de grond gedrukt, zodat van beide kanten weerstand optreedt. Doordat de druk niet extra hoog wordt en de hefinrichting zichzelf uitschakelt. kunnen de wielen nu gaan slippen. In het figuur hieronder zien we dit systeem op een tractor toegepast. Het ploegen met constante diepteregeling, biedt vooral bij hobbelig en hard land voordelen. In. vele gevallen verandert de stand van de tractor t.o. v. de ploeg voortdurend en ook is het ene moment de toestand van de grond anders dan het andere. Een zichzelf corrigerende instelling van de ploegdiepte is daarom noodzakelijk. Aangebouwde ploegen aan tractoren vereisen een goede afstelling. Niet goed lopen van de ploeg veroorzaakt naast slecht werk wringing in het mechanisme. Dit resulteert meestal in vrijwel onbestuurbaar worden van de tractor. De ophanging en de instelling van een bepaalde ploeg op een bepaalde grondsoort is meestal een kwestie van ervaring. Een instructieboekje geeft meestal de algemene richtlijnen aan.


(150kb)


 
 1 Vooras  11 Hefcilinder
 2 Reactie arm  12 Pomp
 3 Brandstoftank  13 Klepbediening
 4 Startmotor  14 Hefas
 5 Pitman armen  15 Bedieningshefboom
 6 Bediening startmotor  16 Veer
 7 Gashandel  17 Ophangpunt onderste hefarm
 8 Versnellingspook  18 Ophangpunt bovenste stang
 9 Koppelingspedaal  19 Stelhandle voor de horizontale stand
 10 Versnellingsbak  20 Hefarm